guus de bakker

Uit de hand gelopen hobby

portret van guus de bakker

Zou ik zoveel getekend hebben als niet mijn vader bijna dagelijks restanten papier van uitgever-drukker Van Munster had meegenomen en als niet in het huis naast het onze, de dames Schep hadden gewoond, voormalige onderwijzeressen van wie ik voor mijn zesde verjaardag houtskool kreeg alsmede ijzeren stifthouders zodat ik niet al te vieze vingers opliep, waarbij nog komt dat de gezusters hun schoolboekjes opruimden. Ik herinner me ‘De reis van de brief’, een vertelling in aquarellen door Jaap Veenendaal. Ook herinner ik me de fijne pentekeningen van Rie Cramer. Zou ik zoveel getekend hebben als we geen abonnees van de Katholieke Illustratie waren geweest waar B. Reith op de achterzijde wekelijks een schilderij besprak, dat ik aan de keukentafel met potloden of wasco imiteerde? Zou ik zoveel geschilderd hebben als niet moeder mij voor ik-weet-niet-meer welke daad van kinderlijke kloekmoedigheid drie tubetjes waterverf had toegedacht, rood, geel en blauw? Ze plaatste een eierdop op tafel, vulde die met water, zette het diepe bord waaruit mijn vader havermout at ernaast, en toonde hoe je oranje, groen en paars kon maken.

Tekening van Guus de Bakker

klik om de afbeelding groter te zien

Wat is er toch met al de probeersels, met die kladblokken vol pogingen gebeurd? Ik bezit nog één werk, het dateert van 1957 – ik was twaalf: “Westertoren nagetekend van tekening van Jan Grégoire.” Er bevinden zich sporen van plakkers op, waarmee mijn moeder het werkstuk op het behang plakte.

Na voltooiing van de studie Nederlandse taal- en letterkunde volgde ik de cursus Portret en Model tekenen aan de Volksuniversiteit Amsterdam. Na enkele jaren houtskool nodigde docent Paul Versteeg me uit om in zijn atelierboot te leren schilderen met olieverf. Paul organiseerde bovendien inspirerende Zomeracademies waar ook de Nijmeegse schilder Ad Merx les gaf; van hem leerde ik de kneepjes van het aquarelleren. In de jaren negentig tekende en schilderde ik meisjes van het ballet bij Harriet Sanders en van 2003 tot en met 2006 verbleef ik wekelijks één avond in het atelier van Igor Kusmirak.

In 2015 en 2017 volgde ik inspirerende workshops aan de Wackers Academie: tekenen naar model en het kinderportret.
Op talloze momenten grijp ik naar catalogi en probeer te volgen hoe de makers van de grote schilderijen het deden of doen; ik noem: Rembrandt, Isaac Israëls, Bonnard, Rik Wouters, Verwey, David Hockney, Matthijs Röling, Douwe Elias.
Ik werk naar waarneming, ook naar schetsen en foto’s, maar werken op locatie heeft mijn voorkeur. Soms ontspringt een werkstuk aan de verbeelding, aan een droom.

Omziend naar mijn vak, de neerlandistiek, waarvan ik zeer genoten heb, wil ik aandacht geven aan het raakvlak van literatuur en schilderkunst, waarbij ik ernaar streef het puur illustratieve element te overstijgen, maar daarover later.

 

Uit de hand gelopen hobby 2

Het raakvlak van literatuur en schilderkunst, met name het overstijgen van ‘t puur illustratieve element, ik beloofde erop terug te komen.
Bij uitgeverij en drukkerij Van Munster waar mijn vader de salarisadministratie deed, verschenen boeken als Echte vrienden. Op het omslag bevindt zich een silhouettekening. Afgaand op prikkeldraad en zandzakken moet dit een scène uit de loopgravenoorlog voorstellen. Vier soldaten bekommeren zich om een gewonde makker, één ondersteunt het slachtoffer, een ander lijkt zijn veldfles aan te bieden, een derde maakt een zegenend gebaar; aan de rand van het tafereel zie je een brancard en drie soldaten, van wie er twee met bajonetten, toezien. Aan het einde van het eerste verhaal in Echte vrienden komt dit plaatje terug: dan is de Ierse legeraalmoezenier William Doyle dodelijk getroffen, een toonbeeld van heldhaftige naastenliefde. Het boek is geschreven door “Bethanie” Bloemendaal, achter welk pseudoniem een vrome dame schuilgaat, lid van een door de jezuïet Jacques van Ginneken gestichte lekenorganisatie die zich op geloofsverkondiging aan jongeren richtte.
Onder de tekening op de kaft staat “met prentjes van Jan Wiegman.”

Omdat vader meer van die stichtelijke boeken meenam, bijvoorbeeld Hoe onze Lieve Heer leefde, het merendeel eveneens door Jan Wiegman geïllustreerd, kreeg ik gevoel voor diens tekenstijl. Een brave jongen, voorbestemd tot heiligheid, ontving van Wiegman steevast een pagekopje; een martelaar was weliswaar bleek en niet zelden uitgemergeld, maar had desondanks een krachtige uitstraling. Arme kinderen tekende Wiegman in rafelige kleding en op blote voeten. Een vals persoon werd voorzien van een puntige neus en een lange zwarte baard. Voor een wijze heer, ik meen ook God zelf, leek een verzorgd puntbaardje passend. Al had ik indertijd geen benul van typologie, aan de hand van die typerende kenmerken kon ik me de karakters met wie ik in het verhaal te maken kreeg, en vooral hun doen en laten, levendig voorstellen. Dat ik een fan van Jan Wiegman was, merkte ook mijn oma, toen ze mij een boek wilde geven. In een winkel pakte ze Okkie Pepernoot, maar juist op dat moment zag ik, zijn stijl herkennend, een tekening van Wiegman: Don Quichot, de man van La Mancha, geheel met de hand door mijn idool geschreven en getekend. Dit boek werd mijn kennismaking met de wereldliteratuur, maar dat terzijde.

Dat Saskia de Bodt in De verbeelders. Nederlandse boekillustraties in de twintigste eeuw geen illustratorenportret van Jan Wiegman heeft opgenomen, vind ik een verzuim, stellig als je ziet aan wie De Bodt wel aandacht gunt. Ik noem Wiegmans op z’n minst gelijkwaardige collega, W.G. van der Hulst jr., de “lijfillustrator van zijn vader”, bekend als verluchter van Voetstapjes in de sneeuw en In de Soete Suikerbol. Van der Hulst jr. merkte in een interview op dat hij het puur illustratieve element niet oversteeg: “Ik tekende gewoon wat mijn vader vertelde.” Zonder twijfel was dit zijn vaders wil, want ook die wordt in De Verbeelders geciteerd, in 1939 schreef hij in het tijdschrift Het Kind: “De tekeningen moeten werkelijk dienen tot het verstaan van het gelezene.” (Cursivering van de auteur).

De Griekse mythologie levert het verhaal van Ganymedes, hij zou de mooiste van de sterfelijke mensen zijn. Zeus werd op hem verliefd, hulde zich in de gedaante van een arend en ontvoerde de jongeman naar de berg Olympus waar hij als nectarschenker werd aangesteld. Laten we eerst kijken naar de wijze waarop Peter Paul Rubens de kidnapping schilderde.

Ganymedes_van_Rubens

Een perfecte voorstelling van de werkelijkheid van de Ganymedesmythe, zonder twijfel, maar wie het puur illustratieve moment overstijgt, is Rembrandt in:

Ganymedes_van_Rembrandt

In de Zinderende krachtmetingen heb ik getracht het puur illustratieve moment met een lichte neiging tot bevreemding te overstijgen. Je zou de twee voorstellingen van de Stymphalische vogels kunnen vergelijken. Of het geloofwaardig is, of ik erin geslaagd ben, durf ik niet te zeggen. Misschien heb jij een suggestie.

De Ganymedes van Rembrandt uit: Christopher Brown, Jan Kelch & Pieter van Thiel: Rembrandt: De Meester en zijn werkplaats. Schilderijen. Amsterdam, Zwolle, 1992.
De Ganymedes van Rubens uit: Matthias Depoorter, Vliegwerk. Vogels in de kunst. Amsterdam, 2015.

 

Uit de hand gelopen hobby 3

Download het bestand 'Uit de hand gelopen hobby 3'

 

 

Een eigen koers

Naar aanleiding van Jolande Withuis' kunstenaarsbiografie van Jeanne Bieruma Oosting.
Download het bestand 'Een eigen koers'

 

Mijn kraamkamertje

In 1990 publiceerde het Rijksprentenkabinet een mooi katern over ateliers en academies, de titel luidt KRAAMKAMERS VAN DE KUNST.

De auteurs namen hierin onder anderen de Schotse hobbyist en autodidact James McBey (1883 – 1959) op. James bezocht de dorpsschool en ging als 15-jarige werken bij een bank. In een kunsttijdschrift las hij een artikel over etsen; van de bibliotheek in Aberdeel leende hij meteen een toenmaals populair handboek over deze grafische techniek. Ook schreef hij zich in voor avondlessen aan een kunstopleiding. In 1910 zei hij het bankwezen vaarwel en vertrok naar Nederland waar hij de etsen van Rembrandt bestudeerde. Spoedig trok zijn grafiek de aandacht en al in 1911 leverde dit hem een tentoonstelling in Londen op.

Op het zelfportret in zijn atelier zit James aan zijn werktafel, hij houdt een werkbord vast, naast hem staat een etsbad.

Kraamkamer

Een ruim atelier is mijn indruk. De kraamkamer waar ik geregeld binnenloop, is wat bescheidener van formaat: de voormalige jongenskamer van onze creatieve zoon Thomas. Enkele fotootjes geven een impressie.

kraamkamer
 
kraamkamer
 
kraamkamer